Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [12]Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, [13][de wateren] [14]vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, [en] gaan weg. 12. Dat is, zo het gebeurt dat het hof der mijn, waar men enige metalen of gesteenten uitgraaft, vol water wordt, hetwelk daarin zakt en inbreekt van enige naburige plaats, verlatende alzo zijn oude groef en degenen, die daarbij woonden. 13. Te weten, der beek. 14. Dat is, welke wateren de voet des mensen niet doorgaan kan vanwege de grote diepte. De zin is, hoewel de wateren, die uit den voorgemelden vloed in de mijn vallen, zo diep zijn dat zij van den voet des mensen vergeten zijn, dat is, niet kunnen doorgaan worden, nochtans worden zij door de kunst en den arbeid des mensen uitgeput dat zij wegraken. Of aldus: [Daar de wateren] van den voet vergeten waren; dat is, waar tevoren geen water was geweest, of enig van den voet gevoeld.